Programma
Hieronder treft u het volledige programma van het Najaarscongres 125 jaar NOV wat in het thema zal staan van samenwerking en netwerkvorming.
Ceremoniemeester: Thomas Eggen, aios orthopedie, Rijnstate
09:00
Ontvangst
Parallelsessie: NOV Werkgroep Bot- en Weke delen Tumoren (WEBOT)
Voorzitter: Floortje Verspoor, orthopedisch chirurg, Amsterdam UMC
Zaal: Mees 1+2
09:30
Adolescents and Young Adults (AYA)
Dr. Floortje Verspoor, orthopedisch chirurg, Amsterdam UMC
Het AYA kenniscentrum richt zich op jongvolwassenen tussen de 18 en 39 jaar die kanker hebben (gehad). De afkorting AYA staat voor ‘Adolescents & Young Adults’ en verwijst naar deze specifieke leeftijdsgroep. Het kenniscentrum heeft als doel om deze groep patiënten beter te ondersteunen tijdens en na hun behandeling en om hen een stem te geven binnen de kankerzorg. Jongvolwassenen met kanker hebben vaak te maken met specifieke uitdagingen en problemen. Ze bevinden zich in een fase van hun leven waarin ze veel keuzes maken en belangrijke levenservaringen opdoen, zoals het starten van een studie, het opbouwen van een carrière en het stichten van een gezin. Een diagnose kanker kan deze plannen op losse schroeven zetten en een enorme impact hebben op hun leven. Het AYA team biedt daarom een platform waar jongvolwassenen met kanker informatie en ondersteuning kunnen vinden die specifiek is afgestemd op hun behoeften. Het AYA kenniscentrum Amsterdam UMC werkt samen met het nationaal AYA zorgnetwerk, verschillende zorginstellingen en patiëntenorganisaties om de belangen van AYA’s binnen de oncologische zorg te behartigen. Voor en met de AYA’s. Zo organiseert het kenniscentrum onder andere informatiebijeenkomsten, workshops en lotgenotencontact. Het AYA kenniscentrum is een belangrijke aanvulling op de reguliere oncologische zorg. Het zorgt ervoor dat jongvolwassenen met kanker beter ondersteund worden en dat hun specifieke behoeften en uitdagingen serieus worden genomen. En dat ze een goede plek terug vinden in de maatschappij. aya@amsterdamumc.nl

Floortje Verspoor
09:50
Metastasenzorg
Dr. Edwin Dierselhuis, orthopedisch chirurg, Radboudumc
De incidentie en prevalentie van botmetastasen is de afgelopen 20 jaar toegenomen door de vergrijzende populatie en de toegenomen overleving van patiënten met uitgezaaide kanker. Tot voorheen was de zorg voor patiënten met botmetastasen over het algemeen in de laatste levensfase, waardoor deze vaak ad hoc van karakter was en sterk afhankelijk van de zorgverlener. Grote praktijkvariatie en vaak ook lange doorlooptijden zijn het gevolg, waarbij er ook het risico is op over -of onderbehandeling. De behandeling van symptomatische botmetastasen en (dreigende) pathologische fracturen vraagt tegenwoordig echter om een behandelingsstrategie die meer en meer op de patiënt is toegesneden. Ook is bij bepaalde kankersoorten genezing mogelijk als er een agressieve chirurgische koers wordt gevaren, waarbij specifieke orthopedisch oncologische kennis nodig is. Echter kan verreweg het grootste deel van de zorg in het eigen ziekenhuis worden geleverd, zodat de patiënt niet onnodig wordt belast. Dit alles vraagt om een multidisciplinaire aanpak, met een goede afstemming tussen perifere ziekenhuizen en de academie. Netwerk zorg in optima forma!

Edwin Dierselhuis
10:10
Voorbeelden netwerkzorg
klik op de rode button voor meer informatie
Fysiotherapeutische begeleiding in de keten van patiënten met bot en weke delen tumoren.
Jorinde Denissen
Adolescents and Young Adults (AYA)
Joria Damhuis, Amsterdam UMC & Dr. Floortje Verspoor, Orthopedisch chirurg, Amsterdam UMC
HME-MO
Dr. Floortje Verspoor, Orthopedisch chirurg, Amsterdam UMC
Onderwijs/ Research
Frank Smithuis

Jorinde Denissen

Joria Damhuis
10:50
Mini MDO
Frank Smithuis, Amsterdam UMC & Dr. Floortje Verspoor, orthopedisch chirurg, Amsterdam UMC
Parallelsessie: NOV Werkgroep Knie (DKS) - Regionale artrose zorg
Voorzitters: Thomas Eggen, aios orthopedie, Rijnstate en Derk van Kampen, orthopedisch chirurg-traumatoloog, Dijklander ziekenhuis en Rutger van Geenen, orthopedisch chirurg, Amphia ziekenhuis
Zaal: Rotterdam hall 2
09:30
Artrose regio Nijmegen: nieuwste wetenschappelijke inzichten
Sander Koëter, orthopedisch chirurg, CWZ Nijmegen
09:45
Beweegzorg Noord
Prof. dr. Paul Jutte, orthopedisch chirurg, UMCG
10:00
Netwerk Artrose
Dirk-Jan Hofstee, orthopedisch chirurg, Noordwest Ziekenhuisgroep
10:15
Beweeghuis Maastricht
Tim Boymans, orthopedisch chirurg, Maastricht UMC+
11:00
Pauze
Expositieruimte
Parallelsessies: Abstracts || Sessie 1: Psychologie aspecten en patiëntbeleving
Voorzitter: Marc van de Ree, AIOS, ETZ en Pieter van Driel, orthopedisch chirurg-traumatoloog, Isala en Thomas Eggen, aios orthopedie, Rijnstate
Zaal: Mees 1+2
11:30
De Diagnostische Waarde van een Preoperatieve Acromioclaviculaire Injectie voor Symptomatische Acromioclaviculaire Artrose: Een Retrospectieve Studie met Cross-sectionele Uitkomsten van 48 Patienten
Roderick Vossen, Amsterdam UMC/ Hospital For Special Surgery
Inleiding en vraagstelling
Het is essentieel om een onderscheid te maken tussen symptomatische-, en asymptomatische, radiografische acromioclaviculaire (AC) artrose (OA). AC-gericht lichamelijk onderzoek is te onbetrouwbaar om dit onderscheid te maken. Het doel is om de diagnostische waarde van een preoperatieve AC injectie te bepalen voor het discrimineren tussen symptomatische-, en asymptomatische, radiografische AC OA, gebaseerd op uitkomsten van artroscopische distale clavicula resecties (aDCR).
Methode
Achtenveertig patiënten die een aDCR ondergingen voor AC OA werden geÏncludeerd. Tevredenheid werd geobjectiveerd door de vijf-punt Likert Scale en bereidheid om de operatie te herhalen. De Oxford Shoulder Scale (OSS), Subjective Shoulder Value (SSV) en Numerical Rating Scale (NRS) werden gebruikt om schouderfunctie en -pijn te meten. Patiënten werden verdeeld in groepen gebaseerd op hun reactie op de AC injectie. Een goede reactie was ≥ zeven aaneengesloten dagen pijnvermindering, en minimale reactie was < zeven aaneengesloten dagen.
Resultaten
Zevenentwintig patiënten hadden een goede reactie, en 21 patiënten hadden een minimale reactie (mediane follow-up: 45.0 maanden [31.0 – 52.8]. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen niveau van tevredenheid (p = 0.234) of bereidheid om de operatie te herhalen (p = 0.861). Ook de verschillen van OSS (p = 0.612), SSV (0.641) en NRS-rust (p = 0.684) -activiteit (p = 0.422) waren niet significant.
Conclusie
Deze studie vond geen significante verschillen tussen patiënten met een goede- en minimale reactie op een AC injectie. Dit suggereert dat een onderscheid maken tussen symptomatische-, en asymptomatische, radiografische AC OA voor aDCR uitkomsten onnodig is, aangezien patiënten evenzeer tevreden zijn.
11:40
Invloed van Preoperatieve Angst en Depressie op Subjectieve Functie, Pijn en Revisies na Totale Knie Artroplastiek
Margot Aalders, ANIOS orthopedie, Noordwest Ziekenhuisgroep Alkmaar
Inleiding en vraagstelling
Ongeveer 15% van totale knie artroplastiek (TKA) patiënten blijkt postoperatief ontevreden vanwege aanhoudende of terugkerende pijn- en functie klachten. Preoperatieve psychologische factoren, zoals angst en depressie, hebben een mogelijk oorzakelijk verband. Deze prospectieve vergelijkende studie onderzocht de invloed van psychologische factoren op subjectieve functie en pijn uitkomsten en revisie chirurgie na TKA.
Methode
349 TKA patiënten voltooiden vóór de operatie de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS), naast verschillende patiënt-gerapporteerde uitkomstmaten (PROMs) preoperatief en bij 6, 12 en 24 maanden postoperatief. Patiënten werden verdeeld in respectievelijk een angstgroep of geen-angstgroep, en een depressiegroep of geen-depressiegroep. PROMs omvatten de Knee Injury and Osteoarthritis Outcome Score-Physical Function Shortform (KOOS-PS), Oxford Knee Score (OKS) en de Numeric Rating Scale voor pijn (NRS-pijn). Verbetering op de PROMs en revisiepercentages werden vergeleken tussen de angst- en geen-angstgroep en tussen de depressie- en geen-depressiegroep.
Resultaten
Zowel de angst- als depressiegroep vertoonden significant inferieure subjectieve functie (KOOS-PS en OKS) vóór de operatie en op alle postoperatieve momenten, in vergelijking met de respectievelijk geen-angst- en geen-depressiegroep (allen p<0,05). Patiënten met depressie hadden significant meer pijn voor de operatie en op alle postoperatieve momenten (allen p<0,05). Revisiepercentages (1,4% van alle patiënten) waren vergelijkbaar tussen de angst- en depressiepatiënten en respectievelijk geen-angst- en geen-depressiepatiënten (beiden p>0,96).
Conclusie
Preoperatieve psychologische factoren hebben tot 2 jaar na TKA een negatieve invloed op subjectieve functie en pijn, zowel voorafgaand als na de operatie. Er waren geen significante verschillen in revisiepercentages tussen de groepen.
11:50
Prioritering van gevolgen die bijdragen aan een slechte uitkomst na een knieprothese: Een best-worst scaling vragenlijst onder postoperatieve patiënten en kniespecialisten
Petra Heesterbeek, Sint Maartenskliniek
Inleiding en vraagstelling
Negatieve gevolgen van een knieprothese voor patiënten zijn in eerdere studies geïdentificeerd, maar welke gevolgen het belangrijkste zijn voor patiënten en kniespecialisten is niet eerder onderzocht. Daarom hebben we in deze studie gekeken naar de prioritering van negatieve gevolgen voor patiënten na een knieprothese, die bijdragen aan een slechte uitkomst.
Methode
95 patiënten met een knieprothese en 63 kniespecialisten (21 orthopedisch chirurgen, 10 physician assistants, 9 verpleegkundig specialisten en 23 gespecialiseerd fysiotherapeuten) hebben 29 negatieve gevolgen met behulp van een vragenlijst geprioriteerd, gebaseerd op de Maximum Difference Scaling-methode. Hiërarchische Bayesiaanse analyse werd gebruikt om de relatieve belangrijkheidsscores (RI-scores) te berekenen. Verschillen tussen patiënten en kniespecialisten en tussen tevreden en ontevreden patiënten werden geanalyseerd met behulp van de Mann-Whitney-U-toets.
Resultaten
Het hoogst gerangschikte gevolg voor patiënten was “Geen normale activiteiten kunnen uitvoeren zoals wandelen, fietsen, zwemmen en zwaar huishoudelijk werk”, voor kniespecialisten was dit “Geen verbetering in pijn gedurende de dag”. De 5 hoogste geprioriteerde gevolgen waren op één na identiek voor patiënten en kniespecialisten. De top 5 van tevreden en ontevreden patiënten bevatte dezelfde gevolgen. “Geen verbetering in pijn bij belasten/tijdens activiteit” was het belangrijkste voor ontevreden patiënten.
Conclusie
Het perspectief van patiënten versus kniespecialisten en dat van tevreden versus ontevreden patiënten over het belang van gevolgen na een knieprothese die bijdragen aan een slechte uitkomst, zijn zeer vergelijkbaar. In detail zien we dat patiënten iets meer belang hechten aan het niet kunnen uitvoeren van waardevolle activiteiten en kniespecialisten een uitblijvende pijnverlichting hoger rangschikken.
12:00
Pijnmanagementprogramma bij invaliderende chronische pijn na (revisie) knieprothese
Evelien Hoevenaars, Sint Maartenskliniek
Inleiding en vraagstelling
Voor een kleine groep van (revisie) knieprothesepatiënten met invaliderende chronische pijn, zijn bestaande behandelmogelijkheden niet effectief. Dit onderzoek richt zich op de vraag of een bio-psycho-sociaal pijnmanagementprogramma voor deze selecte patiëntengroep een relevante verbetering in functioneren kan opleveren.
Methode
Prospectieve cohortstudie, waarbij 30 knieprothesepatiënten met chronische pijn hebben deelgenomen aan een intensief 2-weken durend multidisciplinair pijnmanagementprogramma. Inclusiecriteria: geen indicatie voor chirurgie, pijnduur >1 jaar na knieprothese. De primaire uitkomstmaat was functioneren (KOOS-PS, OKS, OKS-APV en WORQ) en de secundaire uitkomstmaten waren pijnintensiteit (NPRS), zelfredzaamheid (PSEQ), kwaliteit van leven (EQ-5D, SF36), zorgconsumptie, pijnmedicatiegebruik, werkstatus en patiëntwaardering, gemeten op: baseline, direct na behandeling en na 1, 3 en 12 maanden. Klinische relevantie was vastgesteld met een minimal important clinical change op de uitkomstmaten.
Resultaten
De gemiddelde leeftijd was 64.7 (±7.9) jaar, 67% vrouw, mediane duur kniepijn 42 (10-360) maanden. Een jaar na behandeling was er een significante verbetering in functioneren, pijnintensiteit, zelfredzaamheid en kwaliteit van leven. Er was een relevante verbetering bij 38.5%-69.2% van de patiënten op de functiescores, bij 31% op pijnintensiteit en bij 50% op zelfredzaamheid. 42% van de patiënten rapporteerden 1 jaar na behandeling geen gezondheidszorg-gebruik in de voorgaande 3 maanden. Patiëntwaardering was een 7 (‘ruim voldoende’).
Conclusie
Dit pijnmanagementprogramma leidt tot relevante verbetering in functioneren, pijnintensiteit, zelfredzaamheid en kwaliteit van leven. Het lijkt een veelbelovende behandelmogelijkheid voor deze moeilijk te behandelen patiëntengroep. Focus op patiënten binnen de beroepsbevolking en kosteneffectiviteit zijn punten voor vervolgonderzoek.
12:10
Fysieke en psychosociale klachten na (semi-)acute voorste kruisband rupturen – een kwalitatieve analyse
Bart Kerkhoven, onderzoeker, Erasmus MC
Introductie
Voorste kruisband (VKB) rupturen veroorzaken een breed scala aan fysieke en psychosociale klachten welke niet altijd goed worden gemonitord. Follow-up focust zich vooral op arts gedefinieerde uitkomsten waardoor patiënt perspectieven mogelijk worden ondergewaardeerd. Het doel van deze kwalitatieve studie is om fysieke en psychosociale klachten in de (semi-)acute fase van VKB rupturen te exploreren om een duidelijk beeld te krijgen of de huidige follow-up zich op de juiste factoren richt.
Methoden
Semigestructureerde interviews zijn uitgevoerd bij tien patiënten 2-12 weken na een totale VKB ruptuur. Na het transcriberen van de interviews is de data geanalyseerd door middel van thematische analyse, waardoor thema’s werden geïdentificeerd die de ervaringen van de patiënten reflecteren.
Resultaten
Patiënten ervaarden een verminderde range of motion (ROM), hydrops, pijn, spieratrofie, angst om te mobiliseren en een verminderde mobiliteit door tibiofemorale instabiliteit. Deze klachten veroorzaakten verschillende negatieve psychosociale ervaringen en sociale beperkingen zoals ‘het verlies van identiteit’ en ‘verlies van vrijheid’, welke leidde tot een ‘onderschatte mentale impact’. Follow-up zou zich hoofdzakelijk moeten concentreren op fysieke klachten om het ‘terugkeren naar sport’ te bewerkstelligen maar zou ook de psychosociale impact moeten adresseren. Als nevenbevinding ervaarden patiënten ook een grote onduidelijkheid over de inhoud en prognose van de VKB ruptuur.
Conclusie
Deze kwalitatieve studie toont aan dat VKB ruptuur follow-up zich primair moet focussen op fysieke klachten, maar dat er meer aandacht nodig is voor de psychosociale impact van een semi-acute VKB ruptuur. De psychosociale impact van de VKB ruptuur zou moeten worden gemeten en gevolgd tijdens follow-up.
12:20
Patiënten met knieartrose hebben baat bij stepped-care met E-Health: voorlopige resultaten Netwerk Artrose
Maurits Oostenbroek, ANIOS orthopedie, Noordwest Ziekenhuisgroep
Inleiding en vraagstelling
De richtlijn over de diagnose en behandeling van knieartrose waarin een stepped-care aanpak wordt geadviseerd, lijkt onvoldoende te worden nageleefd. Patiënten worden vaak te vroeg doorverwezen naar de tweede lijn, voordat optimaal gebruik is gemaakt van conservatieve behandelingen in de eerste lijn. Netwerk Artrose is een initiatief om de conservatieve behandeling van knieartrose in de eerste lijn te standaardiseren. De interventie van 12 weken bestaat uit educatie, leefstijladvies en begeleide oefentherapie ondersteund met een mobiele app. Deze studie beschrijft de eerste resultaten van Netwerk Artrose.
Methode
Alle patiënten met knieartrose die naar Netwerk Artrose zijn verwezen en de conservatieve fase voltooiden werden geïncludeerd. Patiënten ontvingen via de app wekelijkse informatie, video-ondersteunde oefeningen, en vragen omtrent hun klachten. Fysiek functioneren werd via de app op baseline en na 16 weken gemeten middels de Knee Injury Osteoarthritis Outcome Score-Physical function Shortform (KOOS-PS). Secundair werden ervaren klachtenvermindering, haalbaarheid oefenen met de app en loss to follow-up onderzocht.
Resultaten
Van 50 patiënten (n=18 man, n=32 vrouw, 67.3±7.0 jaar) was er complete data tot aan 16 weken follow-up. De gemiddelde KOOS-PS score verbeterde van 42.9±12.5 naar 36.9±13.3 (p<0.01). Na 16 weken ervaarde 80% een verbetering van de klachten, en 80% oefende 3 keer of meer per week. Loss to follow-up was 74%.
Conclusie
Deze studie toont aan dat conservatieve behandeling van knieartrose met een mobiele app fysiek functioneren significant en klinisch relevant verbetert en dat minder klachten worden ervaren. Echter, de loss to follow-up bij gebruik van de app onderstreept het belang om de haalbaarheid verder te evalueren.
12:30
Nieuw en minder invasief katheterisatieprotocol bij urineretentie na heup en knie prothesiologie operatie is veilig, patientvriendelijk en tijdsparend
Keetie Kremers-van de Hei, verpleegkundig specialist, CWZ vakgroep orthopedie
Inleiding
Postoperatieve urineretentie is een vervelende complicatie na een heup of knie prothese operatie. Er is geen consensus over de indicatie voor urinekatheterisatie en een eenduidige richtlijn ontbreekt. Na een orthopedische operatie is de incidentie hoog, in eerdere studies 30-50%. In deze prospectieve cohort studie werd de veiligheid van een aangepast katheterisatieprotocol met een katheterisatiedrempel van 800 ml in plaats van 400ml onderzocht (gebruikelijke zorg). De hypothese was dat de incidentie van katheterisatie zal worden verminderd zonder toename van complicaties.
Methode
We includeerden 305 patienten tussen november 2019 en juli 2021. Patienten werden behandeld volgens het lokaal fast track protocol en er werd een aangepast katheterisatieprotocol gehanteerd waarbij alleen bij een volume van 800ml overgegaan werd tot katheteriseren. Blaasinhoud werd gecontroleerd preoperatief, direct postoperatief en bij poliklinische follow up tezamen met een aantal basis karakteristieken, scores en complicaties. De controlegroep was de onderzoekspopulatie uit onze eerdere studie.
Resultaten
De incidentie van katheterisatie voor urineretentie met een minder invasief protocol is significant lager dan in de gebruikelijke zorg groep (11,1% versus 48,8%, p<0.001). Er was geen verschil in pre- en postoperatieve residu na mictie (0,53 Wilcoxon rangtest). Het percentage urologische complicaties was laag (4% urineweginfectie en 0,3% farmacologische interventies).
Conclusie
De resultaten van onze studie bieden sterke empirische ondersteuning voor het aanpassen van katheterisatieprotocollen na orthopedische chirurgie. Een minder invasief protocol is veilig, geeft een vermindering van werklast voor verpleegkundigen, is patiëntvriendelijker en reduceert kosten in de gezondheidszorg.
Parallelsessies: Abstracts || Sessie 2: Innovatie
Voorzitters: Walter van der Weegen, onderzoeker, Anna Ziekenhuis & Jeroen van Egmond, orthopedisch chirurg, Rijnstate
Zaal: Rotterdam hall 2
11:30
Functionele uitkomsten en kosteneffectiviteit van gips vergeleken met chirurgie bij oudere patiënten met een distale radiusfractuur: een gerandomiseerd onderzoek (DART studie)
Dirk ter Meulen, AIOS orthopedie, OLVG
Inleiding en vraagstelling:
De meeste literatuur suggereert dat oudere patiënten met een distale radiusfractuur vaak geen chirurgische behandeling nodig hebben. Echter, patiënten met ernstigere fracturen kunnen wel baat hebben bij een operatie. Deze studie onderzoekt de kosteneffectiviteit van gipsbehandeling in vergelijking met chirurgie bij oudere patiënten met een distale radiusfractuur waarbij de stand na gesloten repositie niet acceptabel is.
Methode
Een gerandomiseerd onderzoek werd uitgevoerd in 19 ziekenhuizen in Nederland. Deelnemers waren 65 jaar of ouder en hadden een intra-articulaire distale radiusfractuur met niet-acceptabele radiologische kenmerken na gesloten repositie. Op 3, 6, 9 en 12 maanden werden diverse (kosten)vragenlijsten ingevuld, met de PRWE als primaire uitkomstmaat.
Resultaten
138 patiënten werden gerandomiseerd, met een gemiddelde leeftijd van 75 jaar. De primaire intention-to-treat analyse was inconclusief wat betreft non-inferioriteit op 12 maanden. De ‘as treated’ en sensitiviteitsanalyses toonden echter wel non-inferioriteit van gipsbehandeling ten opzichte van chirurgische behandeling.
De PRWE-score in de chirurgische behandelgroep was klinisch relevant beter tot 3 maanden na trauma en statistisch significant beter tot 6 maanden na het trauma. Hoewel een operatie duurder is dan gips, waren de maatschappelijke kosten vergelijkbaar tussen beide behandelgroepen.
Conclusie
Deze studie is inconclusief wat betreft de non-inferioriteit van gipsbehandeling op 12 maanden. Echter, aanvullende analyses tonen wel non-inferioriteit van gipsbehandeling in vergelijking met chirurgische behandeling op 12 maanden. Op de korte termijn zijn er echter duidelijke voordelen van opereren, terwijl de maatschappelijke kosten vergelijkbaar zijn.
De resultaten van deze studie vragen om een genuanceerde interpretatie, die we graag bediscussiëren met de leden van de NOV tijdens het najaarscongres.
11:40
Arthroscopische partiële meniscectomie is niet kosteneffectief vergeleken met fysiotherapie voor de jonge patiënt met een traumatische meniscusscheur
Max Reijman, onderzoeker, Erasmus MC
Inleiding en vraagstelling
Traumatische meniscusscheuren kunnen invloed hebben op kwaliteit van leven, leiden tot ziekteverzuim en gaan gepaard met gezondheidszorgkosten. Wat de meest kosteneffectieve behandeling is voor de jonge patiënt is onbekend. Het doel van deze studie was om de kosteneffectiviteit van een artroscopische partiële meniscectomie te vergelijken met fysiotherapie bij jonge patiënten met een traumatische meniscusscheur.
Methode
We hebben patiënten tussen de 18 en 45 jaar geïncludeerd, met een recente, MRI geverifieerde, geïsoleerde meniscusscheur zonder gonartrose. Patiënten werden gerandomiseerd tussen arthroscopische partiële meniscectomie en gestandaardiseerde fysiotherapie met de mogelijkheid tot uitgestelde partiële meniscectomie na drie maanden follow-up. Kostenutiliteit werd berekend als kosten per gewonnen kwaliteitsgewogen levensjaar (‘quality adjusted life year’; QALY) bij arthroscopische partiële meniscectomie vergeleken met fysiotherapie over een periode van 24 maanden. Berekeningen werden uitgevoerd vanuit een medisch en maatschappelijk perspectief.
Resultaten
Er werden 100 patiënten geïncludeerd, waarvan 49 werden gerandomiseerd voor arthroscopische partiële meniscectomie en 51 voor fysiotherapie. Van de fysiotherapiegroep kregen 21 patiënten (41%) een uitgestelde partiële meniscectomie. Gedurende 24 maanden hadden patiënten in de meniscectomie groep gemiddeld een 0,005 QALY lagere kwaliteit van leven (betrouwbaarheidsinterval -0,13; 0,14). De kostenutiliteitsratio was -160.000 €/QALY vanuit het medisch perspectief en -223.372 €/QALY vanuit het maatschappelijk perspectief, wijzend op meer kosten bij arthroscopische partiële meniscectomie, zonder dat dit gezondheidswinst oplevert.
Conclusie
Arthroscopische partiële meniscectomie is waarschijnlijk niet kosteneffectief bij de behandeling van jonge patiënten met een geïsoleerde traumatische meniscusscheur. Arthroscopische partiële meniscectomie leidt tot een gelijke kwaliteit van leven en hogere kosten vergeleken met fysiotherapie met de mogelijkheid tot uitgestelde arthroscopische partiële meniscectomie.
11:50
Een positieve intra-operatieve multiplex PCR-test voorspelt geen septisch falen binnen één jaar na veronderstelde aseptische revisie van heup- en knieprotheses: een follow-up van 200 patiënten
Thomas van Schaik, AIOS chirurgie, Rijnstate Ziekenhuis
Inleiding en vraagstelling
Geautomatiseerde multiplex PCR-technieken (mPCR) zijn commercieel beschikbaar en ontworpen voor de intra-operatieve screening op prothese-infecties. Het doel van deze studie was om de voorspellende waarde van een positieve uitslag van deze test te evalueren op het krijgen van een prothese-infectie binnen één jaar na veronderstelde aseptische revisie van totale heup- (THP) en knieprotheses (TKP).
Methode
Een mPCR-techniek (Unyvero ITI G2; Curetis, Holzgerlingen, Duitsland) werd onderzocht op intra-operatief verkregen synoviaalvocht bij 200 patiënten met een veronderstelde aseptische revisie van een THP of TKP. Tijdens de revisieoperatie werden er geen therapeutische consequenties verbonden aan de positieve testuitslag. Na één jaar follow-up werden alle patiëntendossiers gescreend op laboratoriumwaardes, wondproblemen en re-interventies. Het klinisch beloop werd beoordeeld op het ontwikkelen van een prothese-infectie. De EBJIS-criteria (European Bone and Joint Infection Society) werden gebruikt om prothese-infectie te definieren.
Resultaten
Tien van de 200 patiënten hadden een positief mPCR-testresultaat ten tijde van revisie. Geen van hen voldeed in het eerste jaar na de operatie aan de EBJIS-criteria van een prothese-infectie. Eén van deze 10 patiënten moest een revisieoperatie ondergaan om een andere reden dan infectie. In totaal ontwikkelden vier andere patiënten een prothese-infectie waarvan geen patiënt een eerder positief intra-operatief mPCR-testresultaat had.
Conclusie
De mPCR-test die in dit onderzoek werd gebruikt, bleek geen voorspellende waarde te hebben voor het ontwikkelen van een prothese-infectie na een positief resultaat tijdens veronderstelde aseptische revisiechirurgie. Zorgvuldige validatie van de voorspellende waarde van moderne onderzoeken om een prothese-infectie op te sporen, is noodzakelijk voordat gebruik als screeningsinstrument kan worden aanbevolen.
12:00
Remodellering bij epifysiolysis capitis femoris; invloed van ernst deformiteit en schroefpositie
Joeri Slobbe, ANIOS orthopedie, Maasstad Ziekenhuis
Inleiding en vraagstelling
Epifysiolysis capitis femoris is de meest voorkomende heupaandoening bij tieners. De behandeling bestaat uit schroeffixatie van de epifyse, na indien wenselijk gesloten of open repositie. Tot op heden is onbekend in welke mate remodellering plaatsvindt van een geaccepteerde afwijkende stand, en of de positie van de schroef invloed heeft. Het primaire doel van deze studie was om de hoeveelheid remodellering van het proximale femur te bepalen. Secundair is bekeken of de positie van de schroef dit beïnvloedt.
Methode
Retrospectief werden alle patiënten na schroeffixatie in een academisch centrum tussen 2010 en 2020 geïncludeerd. Op de postoperatieve en laatste follow-up foto werd onder andere de schroefpositie, Southwick angle en alpha-hoek gemeten . De hoeveelheid remodellering werd gemeten middels een gepaarde t-test, en de invloed van de schroef met lineaire regressie analyse.
Resultaten
Er werden 96 heupen van 86 patiënten geïncludeerd. De gemiddelde leeftijd was 12.4 jaar, met follow-up tot gesloten groeischijven, gemiddeld 3.7 jaar. De gemiddelde mate van remodellering bedroeg een significante verbetering van 4.6° (p <0.001) in Southwick angle, 10.4° (p<0.001) in alpha-hoek en een vergroting van 1.2 (p< 0.001) centimeter in displacement from Klein’s line. Er werd een significant verband gevonden tussen de positie van de schroef en de hoeveelheid remodellering in Southwick angle, waarbij elk procent meer naar anterieur een toename in remodellering van 0.257° (p=0.017) gaf.
Conclusie
Er valt na schroeffixatie nog significante remodellering te verwachten bij epifysiolysis capitis femoris. De mate van remodellering wordt zowel bepaald door de ernst van de deformiteit, als de positie van de schroef.
12:10
Dynamisch of statisch progressief bracen bij de behandeling van een rotatiebeperking van de onderarm
Eline van Es, onderzoeker, Erasmus MC
Inleiding en vraagstelling
Een rotatiebeperking van de onderarm kan ontstaan na een antebrachium-, pols of elleboogtrauma en in enkele gevallen zonder duidelijke aanleiding. Het doel van deze studie was om voor dit probleem te kijken naar het effect van een conservatieve behandeling in de vorm van een combinatie van brace- en oefentherapie. Hiervoor werd het dragen van een dynamische en een statisch progressieve rotatiebrace met elkaar vergeleken middels een gerandomiseerde studie. De vraagstelling hierbij was hoeveel winst in pronatie en supinatie te behalen was.
Methode
Zestig patiënten met een rotatiebeperking van de onderarm werden gerandomiseerd tussen een dynamische (draagtijd 8 uur per nacht) en een statisch progressieve rotatiebrace (draagtijd 3x per dag 30 minuten). Dit werd gecombineerd met fysiotherapeutisch begeleide oefentherapie. Het traject duurde minimaal 3 en maximaal 12 maanden, bij onvoldoende progressie werd het traject gestopt. Pronatie en supinatie werden gemeten op baseline en na 3 en eventueel 6, 9 en 12 maanden follow-up.
Resultaten
De totale onderarmrotatie verbeterde significant en klinisch relevant van gemiddeld 91° op baseline naar 116° bij de laatste follow-up meting (54% versus 69% van contralateraal). De winst in supinatie was groter dan in pronatie (9° versus 16°). Tussen de dynamische (n=30) en statisch progressieve (n=30) rotatiebracegroep zaten op geen van de meetmomenten significante verschillen.
Conclusie
Een rotatiebeperking van de onderarm kan verbeteren met een combinatie van brace- en oefentherapie. Afhankelijk van de gewenste activiteiten is deze verbetering voor de patiënt voldoende functioneel. Er is daarbij geen verschil tussen een dynamische of een statisch progressieve rotatiebrace.
12:20
Geen verschil in migratie in de eerste twee jaar postoperatief tussen de Trident II en Trident acetabulum cup: Resultaten van een RSA studie.
Thies van der Lelij, arts-onderzoeker, LUMC
Inleiding
Het doel van deze studie was om de 2-jaars migratie en klinische uitkomsten van een nieuwe acetabulum cup te vergelijken met zijn voorganger.
Methode
87 totale heup prothese patiënten werden gerandomiseerd voor Trident II of Trident acetabulum cup, beide ongecementeerd en hydroxyapatite gecoat en gecombineerd met een gecementeerde Exeter V40 heupsteel (beide Stryker, VS). Cup migratie werd gemeten met radiostereometrische analyse (RSA) en röntgenfoto’s werden gemaakt op baseline, 3, 12, en 24 maanden postoperatief. Proximale migratie is voorspellend voor aseptische loslating op lange termijn en was de primaire uitkomstmaat. Een linear mixed-effects (LMM) model werd gebruikt om herhaalde metingen te analyseren.
Resultaten
De gemiddelde proximale migratie op 3, 12, en 24 maanden was 0.08 mm (95%CI: 0.03-0.14), 0.11 mm (95%CI: 0.06-0.16), en 0.14 mm (95%CI: 0.09-0.20) respectievelijk in de Trident II groep, versus 0.11 mm (95%CI: 0.06-0.16), 0.12 mm (95%CI 0.07-0.17), en 0.14 mm (95%CI 0.09-0.19) in de Trident groep (p=0.875, LMM). Er waren geen significante verschillen tussen de twee groepen in alle overige translaties en rotaties. Klinische scores en patient reported outcome measures waren vergelijkbaar.
Conclusie
De Trident II en Trident cup hadden een vergelijkbaar migratie patroon in de eerste 2 jaar postoperatief. Dit suggereert een vergelijkbaar risico op loslating op lange termijn.
12:30
Fenotype variatie en distributie voor en na een laterale unicompartimentele knieprothese: een retrospectieve studie met 305 patiënten
Roderick Vossen, Amsterdam UMC/ Hospital For Special Surgery
Inleiding en vraagstelling
De variatie in coronale uitlijning en fenotype distributie is recentelijk beschreven voor gezonde knieën en knieën met gegeneraliseerde artrose. ‘Coronal Plane Alignment of the Knee’ (CPAK) is een systeem om knieën te classificeren in negen fenotypes, gebaseerd op coronale uitlijning en gewrichtsvlak. De fenotype distributie van knieën met laterale artrose is nog niet beschreven. Wat is de pre- en postoperatieve CPAK distributie van patiënten, behandeld met een laterale unicompartmentele knieprothese (UKA) voor laterale knie artrose? Is er een verschil in patiënt gerapporteerde uitkomstmaten (PROMs) tussen CPAK fenotypes?
Methode
Patiënten werden retrospectief geïdentificeerd uit het register van één chirurg. Fenotypes werden bepaald en PROMs (Knee Injury and Osteoarthritis Outcome Score, Kujala en patiënt tevredenheid) werden prospectief verzameld. Prevalentie van elk fenotype werd berekend en PROMs van fenotypes werden onderling vergeleken. Daarnaast werden knieën op basis van overeenkomende, dan wel veranderde, pre- naar postoperatieve fenotypes vergeleken.
Resultaten
In totaal werden 305 knieën geïncludeerd. Preoperatief werden zeven fenotypes geïdentificeerd. CPAK3 (54.1%) en CPAK6 (21.0%) waren de meest voorkomende fenotypes. Postoperatief werden alle negen fenotypes geïdentificeerd. CPAK6 (32.8%) en CPAK3 (22.0%) waren de meest voorkomende fenotypes. Patiënten met zowel pre- als postoperatief CPAK6 hadden een significant betere Kujala score dan andere varianten (p = .020).
Conclusie
Een variabele fenotype distributie werd gezien. Onveranderde valgus knieën met een neutraal gewrichtsvlak (CPAK6) hadden een significant betere Kujala score dan andere varianten. Dit suggereert dat fenotype-specifieke uitlijning een toegevoegde waarde kan hebben bij laterale UKA.
12:45
Lunch
Expositieruimte
Digitale transformatie als oplossing voor duurzame orthopedische zorg
Voorzitter: Thomas Eggen, aios orthopedie, Rijnstate
Zaal: Rotterdam hall 2
14:00
Introductie: Digitale transformatie als oplossing voor duurzame zorg
Dr. Nanne Kort, orthopedisch chirurg, CortoClinics
Samenvatting
Digitale transformatie als oplossing voor duurzame zorg Kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. De basis van ons zorgstelsel. Maar ook de piek van de vergrijzing komend decennium, de toenemende personeelstekorten en aanpassing aan een nieuwe fase (4e fase industriële revolutie). Hoe kunnen wij als Nederland in de top van de wereld blijven als het gaat om zorg? Maar wat betekend bijvoorbeeld de recent aangenomen wet WEGIZ voor ons als medici? Het verminderen van administratieve druk is belangrijk. Hoe kan ICT ons daar nu eindelijk bij gaan helpen? Wat is er al, wat wordt op korte termijn verwacht en wat kunnen wij nu al doen? Om digitale transformatie in de zorg te versnellen, moeten eerst de juiste condities worden gecreëerd. Een daarvan is de digitale ‘mindset’ en bereidheid van de gebruikers om ervaring op te doen met het leveren van zorg met behulp van nieuwe innovatieve technologie. Aan welke visie moeten we voldoen en welke strategie gaan we kiezen? In dit symposium willen we kennis delen over wat mogelijk is, wat we kunnen verwachten en ook een beetje prikkelen. De basis van dit symposium is het gebruik van EPD zoals we het graag zouden willen (een arbeidsloze bron van valide en overvloedige data). Een mogelijkheid om 24/7 met onze patiënten te communiceren (terwijl we hier ook een overvloed aan valide data verzamelen). Tot slot een digitale operatiekamer om dit belangrijke onderdeel van het operatieve proces ook objectiever te maken.

Nanne Kort
14:05
Visie over strategie op gebied van digitale innovatie. Hoe hebben we hier de afgelopen 20 jaar over gedacht en hoe zien we die visie nu?
Dr. Peter Pilot, onderzoeker / innovatie adviseur, IMUKA / CortoClinics
14:13
Wat houdt het opschalen van digitalisatie nu tegen?
Nico Baas, partner public sector consulting - branchegroep zorg, BDO
14:21
Van informatie App naar multifunctioneel Patient engagement Platform
Dr. Thomas Timmers, oprichter & onderzoeker, Interactive Studios
14:29
Papierloos en niet meer typen in de Spreekkamer
Dr. Walter van der Weegen, onderzoeker, Anna Ziekenhuis
14:37
Battle ‘De digitale operatiekamer’
Dr. Nanne Kort vs. Prof. dr. Rudolf Poolman
14:49
Discussie
15:00
Pauze
Expositieruimte
Orthopedie 2030: visie vanuit de VOCA
Zaal: Rotterdam hall 2
15:30
In deze sessie komen verschillende thema’s aan bod: opleiding, werk en persoonlijk. De sprekers zijn Nanne Kort, Tim Boymans en Edwin Jansen.
In het discussiepanel zitten: Nanne Kort, Tim Boymans, Edwin Jansen, Koen Bos, Jochem Nagels, Paul Jutte, Jonneke Kuperus, Kirsten Veenstra, Jeroen Nieuwenhuis, Martijn Hulsmans en Casper Quispel.
16:30
368e Algemene Ledenvergadering NOV
Zaal: Rotterdam hall 2
18:00
Borrel
Expositieruimte
19:00
Diner met feestavond
Zaal Staal in het WTC
08:30
Ontvangst
Parallelsessie: NOV Werkgroep Orthopedische Infecties
Voorzitters: Joris Ploegmakers, orthopedisch chirurg, UMCG en Jon Goosen, orthopedisch chirurg, Sint Maartenskliniek
Zaal: Mees 1+2
09:00
Netwerk Prothese Infectie Behandeling Regio Noord (NINJA): Wat netwerk-samenwerking biedt
Prof. dr. Paul Jutte, orthopedisch chirurg, UMCG
09:30
Multidisciplinaire netwerkzorg bij orthopedische infecties: Meer dan alleen de wekelijkse infectie bespreking
Karin Veerman, infectioloog, Radboud UMC/SMK
10:00
Het geheime recept van onze infectie nazorg poli
Rita Artz, verpleegkundige, SMK
De presentatie zal gaan over over het ontstaan van onze infectie nazorgpoli, wat ons ertoe gebracht heeft deze poli te starten, welk doel we voor ogen hebben. Welke ingrediënten er nodig zijn om het recept te doen slagen. Aan de hand van praktijkvoorbeelden wordt verteld hoe onze zorg eruitziet, wat dit voor de patiënt betekent maar ook wat het ons oplevert. Daarnaast is de afdeling nog in ontwikkeling, dit zal ook in de presentatie aan bod komen.

Rita Artz
Parallelsessie: Orthopedische Traumatologie: NOV-BOT en de Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie (NVT)
Voorzitter: Thomas Eggen, aios orthopedie, Rijnstate en Peer van der Zwaal, orthopedisch chirurg, Haaglanden MC
Zaal: Rotterdam hall 2
09:00
Update van de samenwerking orthopedie en traumachirurgie; stand van zaken (historisch overzicht, task force, waar staan we?)
Peer van der Zwaal, orthopedisch chirurg, Haaglanden MC
09:10
09:30
09:45
Example of good practise: uit de praktijk B
Jan-Arie van den Hoek, orthopedisch chirurg, Admiraal De Ruyter Ziekenhuis
10:00
Innovaties in de Traumatologie; e-health
Dirk-Jan Hofstee, orthopedisch chirurg, Noordwest Ziekenhuisgroep
10:10
Vraag-antwoord aan de BOT
Peer van der Zwaal, Dirk Jan Hofstee, Ralph Jeuken, Jeroen Nieuwenhuis en Jan Willem Louwerens
10:30
Pauze
Expositieruimte
Voorzitter: Thomas Eggen, aios orthopedie, Rijnstate
Zaal: Rotterdam hall 2
11:00
Presentatie nieuwe NOV Kennisagenda (CWI)
Prof. dr. Rudolf Poolman, orthopedisch chirurg, OLVG
11:30
Uitkomstgerichte zorg (ZonMW project van de NOV): Kwaliteit in beweging; gebruik van outcomes in de orthopedie
Jacob Caron, orthopedisch chirurg, Elisabeth TweeSteden Ziekenhuis en Sarah van Duijn, NOV
Sarah van Duijn
Ik heb een achtergrond als fysiotherapeut, daarna ben ik een master klinische gezondheidswetenschappen gedaan en ik werk sinds 2 jaar bij het Kennisinstituut. Naar oncologische richtlijnen houd ik mij bezig met kwaliteitsvisitaties, visitatietrainingen en natuurlijk uitkomstgerichte zorg.
12:00
Lunch
Expositieruimte
Regionale samenwerking in Orthopedische Zorg; Orthopedie van de toekomst (Voorbeelden uit de praktijk)
Voorzitter: Thomas Eggen, aios orthopedie, Rijnstate
Zaal: Rotterdam hall 2
13:15
GLA:D in de regio Eindhoven: Bevindingen pilot || Samenwerking huisartsen, fysiotherapeuten en ziekenhuizen voor patiënten met beginnende heup- of knieartrose
Dr. Marieke van der Steen, onderzoekscoördinator, Catharina Ziekenhuis en Christa van Doesburg, verpleegkundig specialist, Maxima medisch Centrum
Dit deel van de presentatie over GLA:D richt zich op de dataverzameling -standaard onderdeel van GLA:D- en de eerste bevindingen van de pilot in de regio Eindhoven.
GLA:D in de regio Eindhoven: Samenwerking huisartsen, fysiotherapeuten en ziekenhuizen voor patiënten met beginnende heup- of knieartrose.

Marieke van der Steen

Christa van Doesburg
13:35
Samen Beter Santeon || Multidisciplinaire samenwerking heupartrose
Prof. dr. Rudolf Poolman, orthopedisch chirurg, OLVG
13:50
Beweegzorg-Noord || Coalitie ziekenhuis (orthopedie), huisartsgeneeskunde, fysiotherapie, zorgverzekeraars
Prof. dr. Paul Jutte, Orthopedisch chirurg, UMCG
14:05
14:20
Schoudercentrum Nijmegen: samen de schouders eronder! || Samenwerking Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, Coöperatie VGZ en fysiotherapeuten en huisartsen
Jacco Jenner, orthopedisch chirurg, CWZ
14:35
Vragen
14:45
Het zorglandschap in beweging
Piet Hein Buiting, voorzitter Federatie Medisch Specialisten
Zaal: Rotterdam hall 2
15:15
Afsluiting